Nerveus word ik er van, heel nerveus, als mijn baasje mijn voer afgepast in plastic zakjes doet, mijn speelgoed in een tas gooit en mijn bed inklapt. Heel nerveus, want het kan twee dingen betekenen. Of ik ga uit logeren zonder baas, of ik ga uit logeren met baas. Je snapt dat de eerste optie eigenlijk niet zo’n beste optie is. Ik ben graag bij de baas en laat haar liever niet alleen. Ik weet immers niet wat ze dan uitvreet, het kan in ieder geval nooit iets goeds zijn.

Het is dus zaterdagochtend en baasje gooit mijn spullen in de tas. Ik volg haar als een schaduw. Steeds voor haar voeten lopend om maar te zorgen dat we samen blijven. Dan gaat de bel. Goed nieuws! Een wandelmens stapt naar binnen. Een wandelmens is zo’n vrouwtje met stevige stappers, met kleding die tegen een stootje kan en haren die alle kanten op kunnen waaien. Ik hou van wandelmensen. Mijn baasje is er ook één. En wandelmensen betekenen over het algemeen dat ik mee mag. Prompt gaat nog een keer de bel. Wandelmens twee staat klaar voor vertrek. Haar bergschoenen hoog dicht geknoopt, windjack aan. Mijn staart draait ondertussen op propeller stand.

Niet veel later zitten we met z’n allen in de auto. Mijn bed, eten en speelgoed mee. Op naar wandelmens drie die in het Hoge Noorden woont. Mijn dag kan niet meer stuk. In Friesland aangekomen hebben we ‘s ochtends gewandeld, , ‘s middags en ‘s avonds weer en tussendoor en in de vergeten uurtjes. Mijn buik schuurt zowat over de grond. Alles ruikt ook zo lekker en nieuw en anders.

‘s Avonds trek ik mij terug in mijn eigen bedje, moe maar tevreden, lekker dromend over het mooie weidse landschap. Als ik ‘s ochtends wakker wordt, wat denk je wat we dan doen? Joepie, wandelen. Ik ben net Rupsje nooit genoeg, de wandeling kan nooit vaak genoeg en nooit lang genoeg voor mij zijn.

Na de lunch zegt mijn vrouwtje; “Drop, al dat wandelen, is mooi, maar soms is zitten en kijken ook heerlijk, dus we gaan een rondje varen”. Geen idee wat varen is, maar het klinkt nu al goed. Met al mijn wandelmensen loop ik naar een haven, waar ik over smalle planken richting een grote houten mand ga. Die houten mand drijft in een megasloot. Voordat ik het weet en kan protesteren, heeft mijn vrouwtje mij met een zwaai in de mand gekieperd. Daar sta ik dan met mijn vier poten, houvast te zoeken in het wiebelding. Mijn wandelmensen springen één voor één aan boord. “Trossen los”, wordt er geroepen. Met één mens op het achterdek aan het roer, mijn eigen vrouwtje op de bodem van de bak naast mij en de andere twee in de weer met touwen, zeil en knopen, varen we de haven uit.

Het is een bijzondere belevenis, drijvend in een houten tobbe, zeilen boven mijn hoofd en vier vrouwen om mij heen. Wat kan een boxer nog meer wensen. Ik leg al snel mijn hoofd op de reling. Laat de zachte wind mijn oren strelen. Mijn wangen wapperen om mij heen.

Ik kijk naar voorbijdrijvende eendjes, ik veer op als ik ballen in het water zie en probeer een stootwil uit met mijn tanden. Ondertussen geniet ik van het weer, het zonnetje en het feit dat alle dames op één vierkante meter om mij heen zitten en niet weg kunnen. Ultiem genot om van de één naar de andere schoot te wippen. Af en toe hoor ik “Klaar om te reven” en dan voeren ze een komische act uit en duiken ze onder een stok naar de andere kant van de kuip. En ik, ik doe langzaam mijn oogjes dicht. Dit is toch genieten in extreme vorm…


1 reactie

Hanneke · 10 mei 2021 op 18:15

De Drop!!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *