Een paar weken geleden was ik nog bij je thuis. Je vrouwtje moest je wakker maken, want je gehoor was niet meer zo goed als vroeger. Je stond op uit de mand en begroette mij met een welkom-plasje. Want ja, ook dat deed ouderdom met je. Je werd doof en incontinent. Met liefde dweilde je vrouwtje de vloer en ik, ik boog mijn hoofd voor jou, Kenai. Mijn grote, oude vriend.
In mijn eerste week bij mijn nieuwe baasjes, ik was net 8 weken oud, stond jij al op de stoep. Als een oudere broer leerde je mij de regels van boxer zijn. Als grote vriend konden we samen spelen en als wijze oom wandelden we samen door het dorp. Jij, een boxer van formaat met een reebruine rug en zwart masker. En ik met een gestroomde lijfje vol sproeten op mijn kop en springveren in mijn pootjes. Je was al bevriend met mijn voorganger BoRies. En toen ik kwam nam ik naadloos de plek van mijn voorganger in. Jij bood mij een vriendschap aan die vanzelfsprekend leek, maar zeker niet vanzelfsprekend was, als twee reuen met een eigenwijs karakter.
Met enige regelmaat heb ik bij jou gespeeld maar ook geslapen. Altijd met diep respect voor het feit dat je ouder was. Gaf je mij die blik, dan deed ik een stapje terug. Bromde je van binnenuit, dan liet ik het speeltje keurig vallen. Je was streng maar rechtvaardig en vooral goedaardig. Jij liet mij liggen op de schoten van jouw baasjes. Hun kriebels en aaitjes mocht ik dankbaar in ontvangst nemen. En die keer dat je baasjes op vakantie waren, sliep je zomaar in mijn huis. Hoe spannend vond ik dat en hoe snel voelde jij je thuis in mijn mand.
De laatste tijd wilde het allemaal niet meer zo lukken. Je eens zo strakke boxerbillen waren weggevreten door de ouderdom. Je vacht werd dof en vlekkerig. Je ogen straalden nog als je baasjes je aaide maar meestal zaten je ogen dicht en sliep je een gat in de dag. Vorige week gaf je aan dat het genoeg was. Op, over, uit. Het leven zat erop. En je baasjes konden alleen nog maar de juiste beslissing nemen om je te laten gaan. Uit liefde.
Van de week was ik weer bij je thuis. Ik hoorde je zware blaf niet toen mijn baasje op de voordeurbel drukte. Bij binnenkomst stond ook je voer- en drinkbak niet meer in de keuken. Ik heb gesnuffeld, gekeken en gesnoven. Je mand met je kleed erin stond nog wel op zijn plek. Maar jij was er niet meer.
Mijn baasje en jouw vrouwtje hebben buiten gezeten. Gekeken hoe ik op jouw grasveld lag. Hoe ik stiekem mijn pootje optilde tegen de plantjes in de borders van jouw tuin. We hebben geglimlacht en geproost op jouw geweldige leven. Op de liefde die je hebt gegeven, op de streken die je hebt uitgehaald en op de troost die je bracht als er iemand in jouw gezin verdriet had.
Ben ik nu verdrietig omdat je er niet meer bent? Nee, ik ben vooral blij dat ik je heb gekend. Dat je mijn vriend was en altijd zal zijn. Het gaat je goed Kenai, grote beer. Dank voor alles wat je voor mij en anderen hebt betekend.
0 reacties