Vroege vogels zijn wij, mijn baasje en ik. Misschien is mijn baasje geen vroege vogel, maar omdat ik het ben, moet baasje wel met mij mee. En zo komt het dat we bijna elke zaterdag en zondagochtend nog voordat de zon op komt op het strand staan.

Ook deze zaterdag rijden we stapvoets met Tweety, onze gele automobiel, over het pad door de duinen. We zijn extreem voorzichtig, baasje en ik. Ten eerste is het pikkedonker en ten tweede hebben we al meerdere keren de herten en reetjes voor onze auto gehad. Ik zit dan ook in opperste spanning uit het raam te turen. Zouden ze er zijn? Of is het nog te donker want meestal komen we ze op de terugweg tegen. Als de zon net opkomt. Ik hou er van om naar die witte staartjes te kijken, dat fluffige kontje wat dan heen en weer springt. Het liefst zou ik er dan achterna willen rennen, gewoon om mee te spelen, maar om een of andere reden vindt baasje dat dan weer geen goed idee.

We komen ongeschonden aan op de parkeerplaats. We zetten Tweety helemaal vooraan. Er is nog geen enkele andere auto te zien. Niet zo gek want het kwart over 6. Als de achterbak opengaat spring ik met bal en al de auto uit. Ik weet de weg. Daar heb ik geen licht voor nodig en binnen vijf minuten sta ik op een compleet verlaten strand en hoor ik de zee. De golven slaan om in de branding. Het mooie van het strand is dat baasje en ik elkaar niet kwijt kunnen raken. Je kan naar het noorden en je kan naar het zuiden, meer opties zijn er niet. En we gaan heen, en we gaan terug. Ook daar is niets spannends aan. Dus ook al zien we elkaar niet zo heel goed, we weten beiden waar we heen gaan en waar het punt is om te keren. Ik ren, ik spring, graaf en rol in het zand. Mijn bal goed vasthoudend met een hoektand.

Dan zie ik een lichtje in de verte, een fel lichtje wat alle kanten op draait. Mmmm, bijzonder, wat zou het zijn? Ik ga dichterbij het baasje lopen en laat een donkere brom uit mijn keelgat komen. “Nee joh, Drop, niets aan de hand. Het zal wel het licht van de vuurtoren zijn”, mompelt baasje. En ik denk, ammehoela, niks geen vuurtoren, dit lampje komt rap dichterbij en is zeker geen baken van stilstaand licht. Mijn haren gaan overeind als ik ook nog een blauw schijnsel over het strand zie schieten, van links, naar rechts, totaal niet gecoördineerd. Op volle oorlogssterkte komt mijn gebrom nu uit mijn keel. Mijn velletje lijken wel een hanenkam. Ik heb mij achter het baasje verschanst als het licht ons op een meter of 5 heeft genaderd. “Goedemorgen jongedame”, hoor ik een stem zeggen. “Wat zijn jullie vroeg op pad.” “Ook goedemorgen”, zegt mijn baasje terug, “wat bent u oogverblindend.” “Oh ja, sorry,” de man die nu voor ons staat, knipt zijn zaklantaarn uit. Naast hem staat zijn hond die een blauwe lichtkrans om zijn nek heeft. “Tis wel een goede waakhond, die van jou” zegt de man, terwijl hij naar mij wijst. “Hij had mij van uit de verte al gezien en geroken”. Mijn baasje schiet in de lach. “Waakhond, tja, het is maar hoe je het ziet. Want ook al gaf hij keurig aan dat er onraad was, nu staat hij als een juffershondje te trillen achter mijn benen. Nee, daar ga ik de oorlog mee winnen”.

We passeren elkaar, de man vervolgt zijn route en ook baasje en ik wandelen verder. Ik krijg een aai en een kroel achter mijn oren. “Goed gedaan hoor Drop. Baasje redt zichzelf wel en als ik echt in gevaar zou zijn, dan ben jij er om naar huis te rennen om de grote baas te halen. Dat moet tenslotte toch ook gebeuren.”


0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *