Boven de twintig graden hoeft het voor mij eigenlijk niet te zijn. Dus ik heb het zwaar de afgelopen dagen en het einde van de warmte is nog niet in zicht. Na drie keer een balletje halen, hangt mijn tong al op mijn teennagels. Na elke 10 meter probeer ik een slootje in te duiken en thuis lig ik op de tegels in de gang, het koelste plekje van het huis.
Nee, die warmte is niets voor mij. Gelukkig passen mijn baasjes hun ritme aan. Om 6 uur ‘s ochtends al een wandeling door het bos, ‘s middags een kort rondje en ‘s avonds na het eten op zoek naar verkoeling. Zo ook gisteren. Opnieuw een prachtige zomerse dag, maar voor mij al snel te warm. Ik lig onder de struiken in de tuin, struin af en toe door het zwembadje heen en ga dan heerlijk op de koude tegels liggen. Om 4 uur ‘s middag krijg ik al mijn avondeten. “zodat je straks goed kan zwemmen Drop en het eten al gezakt is.” Het vooruitzicht op een zwempartijtje laat mijn staartje al zwaaien. Ik vind zwemmen heerlijk. In de sloot, in de vijvers, in het meertje maar vooral in zee. Als er maar water is, dan ben ik tevreden.
Om half 5 zit ik al achter in de auto, alle raampjes open, inclusief schuifdak. Kop in de wind en rijden met die bak. Na een uurtje ruik ik de zilte zee. Het zout komt mij al tegemoet. We zijn er bijna, ik voel het. En zet mij schrap in de achterbak. Waar ik normaal gesproken best netjes loop aan de lijn, sleur ik nu mijn baasje over de boulevard. Opschieten op die slippers van je, hijg ik naar de baas, straks is al het water weg. En ik trek nog iets harder aan de riem. Boven aan de strandafgang haalt baasje de riem van de halsband. Ik laat mij vallen in het zand op de top van de duinen. Op mijn buik met mijn poten naar achter gevouwen laat ik mij naar beneden glijden. Het zand heerlijk tussen mijn dijen schurend. Beneden aangekomen race ik naar de zee en plof ik in de golven. Ik spring, ik hap, ik dans en draai. Wat een leven!
Na een uurtje spelen in de branding met nieuwe hondenvriendjes en mijn bal gaan beide baasjes het duin op. In een dalletje, een duinpan trekt de grote baas zijn t-shirt uit. Met ontbloot bovenlijf gaat hij liggen op zijn rug in de zon. Mijn grote baas is niet extreem groot maar net zoals vele mannen op een zekere leeftijd is zijn buikje elk jaar weer een beetje gegroeid. Normaal verstopt hij zijn lijf onder een shirt of een overhemd, maar nu… Oogverblindend het is velletje van de baas. Schadelijk voor de omgeving die kleur, zo fel, zo wit, zo stralend. Als ik een zacht snurkend geluid hoor en dat maagdelijke eiland wat mijn baasje buik noemt, zachtjes op en neer zie gaan, besluit ik om mijn baas te begraven. In mijn ogen de enige oplossing om niet verblind door het leven te gaan. Ik start met zijn voeten en werk mij omhoog. Zijn kuiten, zijn knieën, zijn dijen, alles begraaf ik onder een flinke laag duinzand. Het is hard werken in de volle zon. Maar iemand moet het doen. Als ik aanbeland ben bij zijn buik, besluit ik eerst even nog een duik in zee te nemen. Ik heb het zo warm van al het graafwerk. Zonder iets te zeggen, neem ik een sprintje.
“Ho, ho, niet zonder mij op pad” roept mijn baasje terwijl ik lig te rollen in de golven. Samen spelen we aan de vloedlijn, balletjes halen, water spetteren. Grote baas zie ik niet, misschien ligt nog wel in de duinpan. Ik let alleen op mijn balletje en heb geen oog voor mijn omgeving. Na een poosje lopen we langzaam richting de auto. Moe struikel ik de achterbak in. Mijn ogen vallen al bijna dicht. Totdat ik op de radio de nieuwslezer hoor: “Vandaag is er een zeldzaam witte albino walvis aangespoeld op het strand…
Mmmmm… zijn we de grote baas vergeten??
0 reacties