Het was nog donker, erg donker. Toch hoorde ik mijn baasje de trap af komen. Zachtjes, op kousenvoetjes. Mijn linkeroogje heb ik open gedaan. En daar stond ze. In de kamer om 5 uur ‘s ochtends. Een tijdstip waarop zij en ik normaal gesproken nog op één oor liggen. Ik heb haar niet begroet onder aan de trap, zoals ik dat normaal doe als ze naar beneden komt. Het was gewoon te vroeg. Ik had haar niet gehoord. En toch staat ze in de kamer, stapt zachtjes in haar schoenen. Kust mij op mijn voorhoofd, kroelt achter mijn oor en schuift een koekje in mijn bakkes. Ik doe mijn ogen dicht. En dan is ze weg…
Als ik opnieuw wakker word, zo rond half 7, ga ik op mijn vaste stek in de gang zitten. Ze komt straks naar beneden, zoals ze altijd doet. Ik weet het zeker. Maar ze komt niet. Grote baas komt de trap af. Ik kijk om hem heen. Waar blijft ze nou? Maar ze komt niet. Grote baas klikt mijn halsband om. “Kom op, Drop, je zult het met mij moeten doen. Op naar je vriendjes op het uitlaatterrein.” Ik draai mijn hoofd naar achteren terwijl ik naast de grote baas loop. Ik verrek bijna mijn nekspieren om te blijven kijken naar mijn huis. Waar is mijn baasje? Waarom loop ik hier met de grote baas? Dat doet hij toch nooit?
Als we weer thuis zijn, ik heb gespeeld en daarna gegeten, ben ik bij het raam gaan zitten. Mijn kop op de vensterbank, wachtend op haar. Haar auto staat op de oprit, maar ze is niet thuis. Ik weet het, ik voel het, ze heeft mij verlaten.
De dagen kruipen voorbij. Grote baas doet stinkend zijn best om het ritme van mijn baasje aan te houden. Ik loop op het uitlaatterrein, maar ik bemoei mij niet zo met mijn vrienden. Ik kijk om mij heen in de hoop dat mijn baasje hier toevallig loopt. Bij thuiskomst ga ik steevast bij de trap zitten. Misschien is ze toch boven. Misschien toch niet…
Grote baas is lief, zorgt goed voor mij. Hij gaat met mij naar de Soesterduinen om een balletje te gooien. En hij zit zelfs ‘s avonds op de grond zodat ik tegen hem aan kan leunen. Maar zij is er niet, al zeven dagen niet. Zeven lange dagen, zonder haar geur, haar aanwezigheid, haar gelach en haar domme acties.
Het is wederom donker. Ik slaap al een poosje als midden in de nacht de voordeur open gaat. Daar staat grote baas, met zijn sleutels in zijn hand. Ik negeer hem volledig want achter hem staat mijn baasje. Ik dans, ik spring, ik lebber haar af. Ze smaakt naar strand, zonnebrandcrème en exotische bloemen. Als ze gaat zitten, kruip ik op haar schoot. Dan zie ik de grote baas. O jee, die moet ik ook te vriend houden, dus vlug van haar schoot af en bij de grote baas gaan zitten. Of toch weer bij het baasje, of de grote baas, het baasje, ohh, zo ingewikkeld.
“Het is goed, Drop. Ik ben er weer en ga voorlopig niet meer weg. Ik moest er even tussenuit. Op vakantie. Je kon niet mee met het vliegtuig, dus heeft grote baas voor je gezorgd. Zo kon je heerlijk thuis blijven, in je eigen mand, spelend met je eigen vriendjes.”
Jaja, denk ik bij mij zelf. Het smoesje is goed, maar het praatje deugt niet. Op vakantie gaan zonder mij, dat gaat echt niet meer gebeuren. Dus ik volg haar op de voet, elke minuut van de dag, als ze naar het toilet moet, naar de schuur gaat of even naar boven. Ik volg haar en desnoods zet ik even mijn tanden in haar broek om te zorgen dat ze dicht bij mij blijft. Ik laat haar niet meer ontsnappen. Ik kleef aan haar vast. Ik zit op, aan, naast en tegen haar. Ze mag er niet meer vandoor.
De volgende vakantie ga ik namelijk mee en tussendoor ook, altijd, overal.
0 reacties